Late herfst
Een bundel verhalen voor de rijpere lezer.
inhoud
Ik wil je iets over mezelf vertellen, zodat je me beter leert kennen.
Het al lang geleden gebeurd en het is een raar verhaal, maar het is wel
allemaal echt gebeurd, want ik heb het zelf meegemaakt. Het heeft heel
veel invloed op me gehad en daarom noem ik het:
Het verhaal van mijn leven
Het gebeurde allemaal op een avond in de herfst. Zo'n avond dat het al
vroeg donker is, met af en toe een vlaag regen. Ik was in die tijd een
actief lid van D66 en was die avond naar een vergadering geweest. Die
vergadering was in een dorp in de buurt, zo'n twintig kilometer met de
auto. Op de terugweg naar huis kwam ik op een wegomlegging. Het was
donker en het regende en daardoor ben ik verkeerd gereden. Tenslotte reed
ik op een smalle weg tussen de weilanden. Opeens begaf de auto het. De
motor sloeg af en ik kreeg hem niet meer aan de praat. In die tijd had je
nog geen mobiele telefoons, dus ik voelde me behoorlijk verloren. Iets
verderop stond een boerderij. Er brandde licht en ik liep er heen om de
wegenwacht te bellen.
Toen ik er bijna was begon het keihard te regenen. De laatste stappen
rende ik en ik drukte door de vaart de buitendeur open. Daar stond ik
dan in het halletje, maar ik ging natuurlijk niet zomaar weer buiten voor
de deur staan. Het regende veel te hard. "Hallo", riep ik.
"Volluk!" Zou het niet veel mooier zijn om "geluk" te roepen? Ik
deed de buitendeur dicht en riep nog een paar keer:
"Hallo!". Niemand.Ik wachtte, maar toen ging ik maar op zoek naar de
telefoon. Die zou vast in de keuken zijn.
Misschien vindt je het raar dat ik zomaar in een vreemd huis rond loop,
maar ik ben in deze buurt opgegroeid. Ik ken de mensen. De huizen staan
open en met een goede reden mag je altijd binnenkomen. Ik deed de
keukendeur open en keek goed rond. Het was een mooie maar doodnormale
keuken. Niets geen overbodige luxe. Gewoon een keuken; een tafel met
stoelen, kasten en een aanrecht langs de kant. De telefoon hing aan de
muur tegenover me, vlak naast de kelderdeur. Ik liep naar binnen en nam de
haak van de telefoon.
Ik kreeg de wegenwacht aan de lijn en ze vroegen waar ik precies ben.
Tsja, wat moest ik zeggen, dat wist ik niet. Wat voelde ik me een ezel;
ik had alles voor elkaar, was zelfs lid van de ANWB, maar dan heb ik panne
en dan weet ik niet waar ik ben. Kwaad gooide ik de hoorn op de haak.
"Godver, godver, godver" riep ik. Ik kon toch niet in de auto gaan
zitten en maar wachten tot ik weet niet wat. Ik vloekte nog een keer
keihard, maar toen hoorde ik gedempt een stem. "Hallo" klonk het of was
het "help". Het kwam van achter de kelderdeur. Ik schrok. Misschien had de
bewoner wel een ongeluk gehad. Ik opende de kelderdeur en liep drie
treden af en draaide me om op zoek naar het lichtknopje. Ik moet toen een
verkeerde stap hebben gedaan want ik gleed uit, Ik probeerde mezelf nog op
te vangen en viel op iets raars. Het leek nog het meest op een stel lege
aardappelzakken. Er hing ook die zware kelderlucht van aarde en
verrotting.
Soms denk ik dat ik toen heel even het bewustzijn verloren heb. Maar ik
herinner alles juist glashelder; ik lig half op die lege zakken, half op
de stenen vloer. Ik hoor de kelderdeur keihard dichtslaan en dan is het
pikkedonker. De hele kelder lijkt wel te draaien, net zoals wanneer je
teveel gedronken hebt, maar ik was heel helder. Er was ook een heleboel
lawaai. Dat had ik nog nooit meegemaakt. Het was een verschrikkelijke
herrie. Ongeveer zoals zingende katten, maar anders. Een varken dat
gekeeld wordt kan ook zo schreeuwen, maar het leek toch meer op menselijke
stemmen. En er was ook een soort muziek, heel hard en ook heel ver weg.
Het lijkt op het geluid dat je hoort als je de radio niet goed afstelt,
zodat je twee zenders door elkaar hoort. En dan snoeihard. En ik was
bang. Ik was alleen maar bang. Ik moet toch op mijn hoofd gevallen
zijn. Anders ben ik nooit bang.
Ik voel voorzichtig om me heen. Ik zit in het pikkedonker en ik weet
zelfs niet waar de keldertrap precies is. En dan voel ik opeens een arm,
een hand. Warm en levend. Die rare geluiden zijn opeens weg. Het is weer
heel stil en ik voel me heel rustig. Ja dit geloof je gewoon niet. Je
verdwaalt, valt in een kelder en opeens wordt je gestreeld door een
vreemde vrouw. Zacht, warm en teder. Ze trekt me tegen zich aan en ik voel
haar adem over mijn gezicht. Ze ruikt heerlijk. Ik voel haar warme lichaam
zacht tegen me aan. Haar stem streelt me met allemaal lieve woordjes. Haar
handen strelen mijn borst en buik en we verliezen ons in een roes vol
hartstochtelijke kussen. Ik voel me helemaal bereid om haar volledig te
beminnen. Als je zo, in het volledige duister vrijt dan ben je helemaal
aan je smaak, je geur en je tastzin overgeleverd. En eigenlijk is dat toch
wel het ware. Alleen in het duister kun je goddelijk vrijen want liefde is
blind. Ik vroeg me niet af hoe oud ze was, genoot gewoon van haar. Ik
had nog nooit in mijn leven zoveel begeerte gevoeld. Ik voelde niets
dan haar lichaam, haar adem heet in mijn gezicht en ik hoorde haar
fluisterende stem. "liefste, liefste". Het klonk als het allermooiste
lied. Tenslotte vielen we uitgeput in slaap. Helemaal met elkaar
verstrengeld. Ik zou wel mijn hele leven zo heerlijk tegen haar aan willen
liggen.
Later, half wakker voelde ik haar niet meer naast me. Ze was weg en ik
lag met lege armen. Ik deed mijn ogen open. Door het kelderraam valt
groezelig wat licht. Het is halfduister. Waar zal ze zijn? Slaperig keek
ik rond. Door mijn halfgesloten ogen zag ik wat vormen. Was zij het? Ik
wilde haar weer zo lekker tegen me aan trekken. Ik strekte mijn handen
naar haar uit , maar voelde alleen iets hards en knokkigs, alsof ik naast
een takkenbos lig. Ik opende nu mijn ogen helemaal en toen zag ik, als een
versleten voetbal, een schedel, met hole ogen en de grijnslach van de
dood. Half in mijn armen zag ik een skelet. Ik verkrampte. "Ik ben dood en
dit is de hel”, schoot het in een flits door me heen. Ik keek met
afschuw naar dat skelet. De kledingsresten zaten er nog aan en daar staken
dan die botten uit. Ik was nog doordrongen van die sterke liefdesgeuren
van de nacht, maar nu leek het de lucht van natte aarde, en doorrotte
aardappels en een gore lucht die uit die vodden opsteeg. Hoe vurig hadden
we die nacht wel niet gevreeen. Hoe hoe hadden onze tongen elkaar wel niet
gestreeld. Of was dat dan verbeelding geweest? Waar had ik mijn tong dan
wel in het echt langs gehaald? En wie of wat voor lichaam was ik binnen
gedrongen? Mijn kleren waren nog half losgemaakt en ik lag daar maar tegen
die hoop met botten en rotzooi aan. Ik voelde me heel vies en heel
bang.
Dit alles moet maar een paar seconden geduurd hebben. maar er schoot
zoveel door mijn hoofd. En ook later heb ik zo vaak aan deze verschrikking
teruggedacht, dat het veel langer leek te duren.
Het volgende moment stond ik op. Ik maakte mijn kleren vast en ik keek
nog eens goed rond. Verder naar achteren zag ik een hoop met kleren
liggen. Maar mijn voeten vonden de trap al en ik rende omhoog, naar
buiten, en ik zat al in de auto, startte en reed weg.. Ja, de auto deed
het ook opeens weer. Ik stond er geeneens bij stil, drukte maar op het gas
en bleef maar rijden. Weg, weg, weg. Ver weg van hier! Ik reed maar
door, als in een droom, zonder op de weg te letten. Pas veel later kwam ik
weer tot mezelf. Ik was toen al vlak bij huis. Ik had, god zij dank,
automatisch de juiste weg gereden.
In de deuropening riep ik mijn vrouw: "Irene!". Ik verlangde zo om haar
te zien. Ik liep met twee, drie treden tegelijk de trap op, de slaapkamer
in. Tsja, wat zou ik bij haar zoeken, na zo'n nacht. Ik was haar nog nooit
ontrouw geweest en wat moest ik nu zeggen? Ik wist zelf geeneens waar ik
vandaan kwam of wat ik gedaan had. Ik wou alleen maar bij haar zijn en
haar vasthouden en me veilig voelen tot ik weer helemaal rustig zou
zijn. Ik rende de slaapkamer in en nam haar in mijn armen. En daar was
ze dan. Haar hoofd hing vreemd achterover en ik zag alleen haar keel. Er
stonden vreemde, zwart rode striemen in. En terwijl ik haar, totaal
verbijsterd, in mijn armen hield, hoorde ik vier vijf mensen de trap
oprennen en ik werd van haar losgetrokken en tegen de muur gedrukt.
"Politie!"
Het was hen volkomen duidelijk dat ik Irene vermoord had. Het waren
mijn duim en vingerafdrukken in haar hals. En de buren hadden die nacht
ook ruzie gehoord en mijn stem duidelijk herkent. Wat kon ik zeggen?
Wat had ik dan voor alibi? Waar was ik dan geweest?.
Ik heb zeven jaar en TBS gekregen. Ze gingen er vanuit dat de TBS wel
lang zou duren, want ik kwam heel onsamenhangend over. Ik zit hier dan ook
alweer twaalf jaar. Ik krijg helemaal geen proefverlof, want er is niemand
die me wil ontvangen. Dus eigenlijk ben ik nu gewoon op zoek naar een
leuke vrouw die me wel bij haar thuis wil ontvangen. Jij misschien?
Eerlijke mensen
Alles is voor geld te koop. Gezondheid, geluk, liefde, noem maar op,
echt alles is voor geld te koop. Maar voor het geld zelf zul je moeten
werken. Dat zei mijn vader ook al: "Als je maar niet bang bent voor vuile
handen, dan kun je alles krijgen wat je wilt". Ik ben dan ook nooit voor
een eerlijk karwei teruggedeinsd. Ja, je moet niet bang zijn, dat is toch
wel de sleutel tot succes.
De laatste jaren heb ik me uit mijn zaken teruggetrokken. Ik woon nu in
Zuid-Spanje, ver weg van die sukkels in de polder. Mijn woning staat zo'n
dertig kilometer uit de kust, in een mooi bergachtig gebied. De toeristen
die zich zomers op het strand laten verbranden zie je hier niet. Dus ik
woon lekker rustig. Mijn buren hier zijn lui uit een stuk, echt prettige
mensen. Ik kan vooral goed met mijn buurvrouw, Debarones, opschieten.
Zij is een gefortuneerde weduwe. Ze is heel charmant en heeft een zacht
karakter. Zo zie je maar hoe mooi het is om met rijke oudere mannen te
trouwen. Het heeft haar echt goed gedaan. Als verpleegster had ze het
nooit zover gebracht, dan zou ze nu nog oude mannetjes moeten wassen. Maar
daar heeft ze zich altijd te goed voor gevoeld. "Je kunt beter met ze
slapen dan ze douchen," zegt ze wel. "Veel last heb je niet van ze en ze
zijn best lief."
Ik heb zelf van alles over Debarones uitgezocht, want ze is niet zo
loslippig. Toch zal ik nooit een cent aan haar verdienen want ze is heel
gewiekst. Zij heeft natuurlijk ook van alles over mij uitgezocht. Ze
liet zelfs doorschemeren dat ze wist dat ik ook graag mensen mag helpen.
Dacht ze dat ze me kon chanteren. Ik heb toen een keer gezellig met haar
over het kerkhof gewandeld. Ze kon het wel waarderen. "Die oude mannen,
die hebben eigenlijk geen leven", verklapte ze me toen. "Het is toch mooi
als ze op een rustige en pijnloze manier inslapen." "Ach en je kunt
best wat risico's nemen", zei ik schertsend. "want een arts is niet
geïnteresseerd in gerechtelijke procedures, dat kost hem ook alleen maar
klanten."
Sindsdien kunnen we goed met elkaar opschieten want we vertrouwen
elkaar absoluut niet. Ik ken geen betere basis voor een langdurige
vriendschap.
Af en toe ga ik met Debarones naar een corrida, een stierengevecht. We
doen dan alsof we een gefortuneerd echtpaar zijn en we hebben veel
bekijks. Ik behandel haar dan ook met alle egards want ze is een echte
dame. Het is prachtig om te zien hoe ze van die gevechten geniet. Als
de stier het zwaard van de matador ontvangt, zodat het dier loeiend door
de poten zakt en het bloed in dik over zijn rug stroomt, stoot ze me
opgewonden aan. Ze zit daar dan met opengesperde neusgaten, en ik besef
dat ze het liefst zelf zou toestoten om te doden. Het verbaast me dan ook
dat ze haar geliefden enkel met de insulinespuit bediende. Ze verdient een
wreder en hartstochtelijker leven. Maar misschien vindt ze het zien
sterven wel prettiger dan het doen sterven, ik weet het niet. Zelf genoot
ik altijd wel van het geluid van brekende botten.
* * *
Ik ben niet net zo verstandig geboren als ik nu ben. Ik heb van mijn
fouten moeten leren. Geld verdienen is natuurlijk wel leuk, maar je moet
toch vooral de tijd nemen om het uit te geven, maar dat heb ik pas later
begrepen. Als jongeman was ik een romantische dwaas. Ik was met een leuke
vrouw getrouwd, en ik werkte voor ons beiden, om samen een gezin op te
bouwen, een carrière, een toekomst. Ach, wat hield ik van haar. Ze had
rijke ouders, en we konden best van haar geld leven, maar ze wilde leven
van het geld dat ik verdiende. Ze wilde trots op me zijn. Ik vond dat een
heel romantisch idee. Ze was natuurlijk te gierig om haar eigen geld op te
maken, maar dat snapte ik niet. Ze steunde me ook in alles en gaf me het
gevoel dat ze echt van me hield. "Gewoon stil zitten en nooit kritiek, dan
kom je vanzelf aan de top.", zei ze. Haar vader had het ver gebracht,
hij had zeven commissariaten en hij deed nooit zijn mond open, behalve om
te eten en te drinken.
Toch heb ik veel van haar geleerd, maar dat kwam pas toen ik begreep
dat ze me voor het lapje hield.
Op een middag kreeg ik onverwachts vrij. Ik naar huis om haar te
verassen. Ze merkte niet dat ik thuis kwam, en ik hoorde alleen het piepen
van het bed. "De luie donder", maakte ik mezelf wijs. Toch sneed de
waarheid al als een mes door mijn ziel. En toen het bed als het ware op al
zijn poten stond te dansen, en ik haar hoorde zuchten en kreunen, en
daardoorheen zijn gehijg, toen kon ik mezelf niets meer wijsmaken.
In de kamer zag ik zijn jas hangen, over mijn stoel, Manfred.
Ik wou eigenlijk in twee stappen de trap oprennen, om hem de kloten van
zijn lijf te scheuren, en haar, de geile teef, ik zou haar kop tegen de
vloer kapot slaan... Maar meteen zag ik zo'n koude cel voor me, waar ik
dan jaren en jaren zou moeten boeten, voor haar zonden. Ik bleef daar
in het trapgat staan, koud trok mijn bloed weg, witbleek vol haat,
geeneens meer geschrokken, alleen maar heel kalm en kwaad. Zachtjes ging
ik door de voordeur naar buiten de straat op. Pas 'savonds kwam ik
thuis, op de gewone tijd. Ze had niets in de gaten en die avond liet ík
het bed op alle poten dansen. Ik had haar wel in tweeën willen stoten.
Daarna lagen we bezweet naast elkaar. Ik streelde over haar hals en drukte
zachtjes met een duim tegen haar strottehoofd. Ze lachte lief en ik net zo
lief.
Ik wilde weten van wie haar kind was. Was het ook van hem? Hoelang
hield ze het al met hem? Op mijn kosten leven en maar feest vieren. En ze
was zelfs te lui om ook maar mijn rug te wassen. Ik zou ze krijgen, kapot
zou ik ze krijgen en ze zouden weten waarom.
Twee maanden later werd Manfred gevonden. Hij had een vreemd ongeluk
gehad en werd met een ingeslagen schedel gevonden. Ze was panisch, moest
om hem janken zonder iemand iets te kunnen zeggen. In haar angst liet ze
mij een levensverzekering op mij en op haar afsluiten. Een groot bedrag
dat ik goed kon gebruiken. Ik heb nog een half jaar gewacht en toen is
ze met een hartstilstand gevonden. Niemand die het begreep. Zo jong nog.
Maar zijzelf wist wel waarom, dat heb ik haar van te voren duidelijk
verteld. En ik heb haar angst gezien:"Nee, lieverd, nee!" Had haar ook het
liefst de schedel ingeslagen, maar ze wist donders goed waarom ze kapot
ging.
Haar kind moet toch van hem geweest zijn. Al had het haar ogen en niet
de zijne. Verdomme, de wieg stond zelfs op de slaapkamer als ze met hem
lag te rijden. Ik heb het meisje dan ook niet willen houden, en via de
kinderbescherming weggedaan. "Ik kan het echt niet aan, ik kan het niet
opvoeden". Ik had het drie jaar oude mormel ook wel samen met haar willen
laten cremeren.
He, wat is dat een vervelende periode in mijn leven geweest. Ik denk er
liever niet aan terug. Ik heb toen met zoveel haat geleefd. Dat was niet
goed, daar deed ik mezelf te kort mee. Gelukkig ben ik daarna wel rustiger
geworden. Ik had vrede met mezelf, voelde me zuiver en rein en ik mocht
blijkbaar doden. Heb je vijanden lief, ja zeker, waarom niet, maar begraaf
ze eerst op het kerkhof. Dat lijkt me toch wel de juiste moraal.
Doordat ik het leven naar mijn hand had gezet kreeg ik een soort van
vrijheid, die de meeste mensen niet hebben. Ik kon me veel vlotter
bewegen, met een natuurlijk gezag, waardoor de meeste mensen me graag
mogen. . Ook ben ik sindsdien nooit meer ziek geweest. Ook nu nog,
halverwege de veertig, ben ik nog steeds goed vitaal en een beer van een
kerel. Zo zie je maar, ik heb de juiste keuzes gemaakt, en goudeerlijk.
Wie niet voor me is, is tegen me. De meeste mensen hebben dan ook respect
voor me en ik ben overal een graag geziene gast.
* * *
Ik loop naar het raam om van het uitzicht te genieten. Ik zie juist
Debarones in haar Mercedes over de bergweg voorbij rijden. Ze komt
natuurlijk net terug van de corrida waar ze met Miranda heengeweest
is. Die Miranda, dat is toch zo'n leuk grietje. Ik heb haar in
Toremolinos ontmoet. Ik was samen met Debarones een dagje uit. en we zaten
gewoon rustig aan op een terras. Miranda zat ook op dat terras en ze
raakte met ons aan de praat. Ze had in de gaten dat ik ook uit Holland
kwam en ik vind het best wel leuk om weereens Nederlands te praten. Vooral
met zo'n mooi grietje. Echt een Amsterdamse dondersteen.
Natuurlijk ben ik nooit meer getrouwd, maar als ik zeg dat de vrouwen
me niets doen, dan zou ik liegen. Je hebt ze toch wel nodig voor je
gezondheid. Meestal geven ze me weinig moeite. Eigenlijk zijn ze
allemaal hetzelfde. Ze vallen allemaal op rijkdom en macht. Bovendien kom
ik betrouwbaar over, dus ze gaan bij wijze van spreken al op hun rug
liggen als ze me alleen maar zien. Soms verbeelden ze zich zelfs dat ik
met hun wil trouwen. Grietje Geluk. Als het erop aan komt zijn het toch
allemaal domme blondjes. Maar ja, ik kan niet zonder. Ze houden me
lenig en gezond. En daar gaat het me om: Een gezonde geest in een gezond
lichaam.
We nodigden haar uit en we dineerden met ons drieën. Miranda was wel
wat afwerend; met mij wilde ze niet mee. Maar het is ook wel leuk om weer
eens Nederlands te praten. Bovendien wilde ze wel bij Debarones logeren.
Ach, en dan is de buit eigenlijk ook al binnen. Debarones warmt haar dan
gewoon voor me op en als het hapje klaar is dan schuift ze het gewoon aan
me door.
Vanmiddag zijn ze samen naar een corrida geweest. Vanavond ga ik weer
gezellig met Miranda uit eten. Ik zal er vandaag wel achter komen hoe ze
is. Al dat wachten maakt me hitsig als een stier.
* * *
Ik toeter als ik het terrein van Debarones oprijdt en Miranda komt al
naar buiten rennen. Helemaal blozend, net een klein kind, of zullen hun
ook hebben liggen te donderjagen. Ze duikt de auto in, verdomme, wat ruikt
ze lekker. Ik wil haar wel helemaal tegen me aan drukken, maar ze weert me
af: "Nee, we zouden toch eerst eten.". "We kunnen ook bij mij
eten", "Nee, in de stad, als afgesproken." Dan weer helemaal als een
heer rijd ik weg. De zon gaat al bloedrood onder en ik doe de lichten aan.
Ik knipoog; "Hoe vind je dat, een auto, met chauffeur, je hebt het toch
wel voor elkaar, dame" Ze lacht.
Ik draai de smalle bergweg naar Malaga in en ik word weer overweldigd
door de schoonheid van het landschap. Zij is ook stil en kijkt natuurlijk
haar ogen uit maar dan piept ze opeens: "Wil je niet even stoppen, ik moet
echt hoognodig." met een klein stemmetje, alsof ze bang is. Ik wil nog
doorrijden tot ik een goede plek zie, want hier is alleen maar berg en
afgrond, maar ze zegt, "nee, hier is het wel goed, er is toch
niemand." Ze loopt achter de auto, zodat ik niets kan zien en ik wacht
geduldig, maar dan staat ze opeens aan mijn kant van de auto. Wat zal het
zijn, wil ze zich hier laten nemen als een verrassing? Ik buig me naar
buiten uit de auto, en ze lacht uitnodigend. "Ken je me dan niet meer
papa." zegt ze. En opeens herken ik haar aan haar ogen. En ik heb zo'n
rare herinnering, aan dat kindertehuis waar ik haar achterliet. "Papa,
papa!", terwijl ik door de lange gangen naar buiten liep. Zou ze dan toch
mijn dochter zijn? Ze rekt zich helemaal uit. Als een danseres zwaait
ze een arm boven haar hoofd, en dan zie ik opeens de hamer waarmee ze op
me inslaat. "Sukkel" denk ik. Ik probeer de klap geeneens af te
weren.
* * *
Miranda voelt zich doodmoe en staat te trillen op haar benen. Dat het
zo gemakkelijk zou gaan. Ze kijkt over de rotsen uit, naar beneden. Ze
hoort nog de scherpe en doffe slagen door elkaar terwijl de auto omlaag
valt en tenslotte een doffe klap als de auto de bodem van het ravijn
raakt. Verder niets. Alleen in en film knalt zo'n auto dan in een vuurzee
uiteen. De zoele warmte van de avond glijdt in een zachte bries langs
haar heen. Bijna teder. Ze lacht opgelucht. Dat het zo gemakkelijk
ging. Alleen dat geluid van brekende botten, toen ze zijn schedel
spleet, had haar geschokt. Verder ging alles als vanzelfsprekend.
In de verte ziet ze een auto de weg opklimmen. De lichtbundel die door
de bochten links en rechts zwaait lijkt wel het zoeklicht van
afweergeschut, dat de lucht afzoekt naar vijandelijke vliegtuigen. De auto
komt dichterbij, sneller dan verwacht en dan schijnen de lichten haar vol
in het gezicht. Ze houdt een arm voor haar ogen. Als een crimineel, die
zich afschermt voor het flitslicht van journalisten. De auto stopt
naast haar en Debarones buigt zich voorover om het zijportier te openen.
Ze kijkt haar lachend aan. "Alles klar?", zegt ze in haar beste Duits.
Miranda knikt en ze stapt in. De klap waarmee het portier dichtklapt lijkt
precies op die klap waarmee de auto de bodem van het ravijn
raakte. Miranda zit helemaal tegen het portier aan. Net een bang
vogeltje. Het liefst wil ze huilen, maar ze houdt zich groot. Zwijgend
kijkt ze naar de paaltjes die voorbij glijden.
Debarones voelt die sterke emoties van Miranda en ze denkt aan haar
pleegvader, zijn zure lucht als hij op haar lag en aan die valse grijns
van de pastoor toen ze tevergeefs te biecht ging. Even drukt ze met volle
kracht haar duimen tegen het stuur, alsof ze het verleden de ogen uit wil
drukken. De auto glijdt soepel door de bochten, als een tijger die over
de weg sluipt. Ze zijn de pas al over en de weg gaat omlaag. Ver onder
zich ziet ze de lichten van de stad en de gebouwen van het
vliegveld. "Alles klar", zegt ze lachend, "das war doch ganz einfach,
nicht?" Ook Miranda lacht, terwijl de tranen langs haar wangen
lopen.
Alleen
Ik ben ziek. Ik lig in bed met een suizend hoofd en pijn achter mijn
ogen. Buiten regent het en in de andere kamer staat de radio aan. Ik voel
me te ellendig om op te staan en de radio uit te doen. Ik lig half onder
mijn dekens en voel me als verlamd. Sinds ik alleen woon is dit wat ik het
meeste vrees, ziekte en de dood. De kat komt miauwend de slaapkamer
binnen. Ze springt op mijn bed en dan gaat ze op me trappelen. Natuurlijk
blijft ze doorgaan totdat ze eten krijgt. Ik kom overeind en als een
slaapwandelaar wankel ik naar de keuken. Ik doe een handvol brokken in
haar bakje. Ik voel me heel vies, mijn huid plakt. Ik weet dat ik ooit
sterven zal. Zal het nu dan zover zijn? De hele keuken is vies. Het
aanrecht is volgestapeld. Ik til een deksel va een pan en zie een groenig
schimmel. Hoe laat zal het zijn? Drie uur, vier uur? Het moet wel in de
middag zijn. Ik sta te trillen op mijn benen. Ik wil me douchen maar voel
me veel te moe. Opeens gaat de telefoon. Dring, dring. Drie, vier, vijf
keer. Ik wacht tot het bellen over is. 'Paracetamol', denk ik, 'of hoe
heet het, Ibuprofen.' Maar dan lig ik weer in mijn bed, een punt van het
laken over mijn ogen getrokken. Buiten druipt de regen en binnen kakelt de
radio. Ik heb hem dus niet uitgezet. Ik lig zonder te luisteren. Het is
alsof ik op de bodem van een enorme put lig. Ik wil omhoog, omhoog, maar
voel me steeds dieper wegzakken, alsof er een enorm gewicht op me drukt.
Ik probeer me uit mijn halfslaap omhoog te worstelen, maar zak nog dieper
weg als in een droom en dan opeens in een flits, ben ik dertig jaar terug
en ik kijk weer door die kier in de deur. Ik hoor het gevloek van mijn
vader en ik zie mijn moeder. Ze ligt op de grond met loshangende haren en
ze houd een arm boven zich om de slagen van mijn vader af te weren.
Ik schrik wakker. Het is midden in de nacht. Die nachtmerrie uit het
verleden nog helder voor mij. Door de schok voel ik me klaarwakker en heel
helder, net alsof ik al uitgeziekt ben. Ik denk terug aan dat verleden.
Hoe vaak heb ik die ruzies tussen mijn ouders niet meegemaakt. Ik wilde er
nooit meer aan terug denken. Die laatste keer stond ik samen met mijn
broertjes op de gang. “We gaan,” zei ik. Heel stil hebben we onze jasjes
aangedaan,. gewoon over onze pyama's heen en daarna zijn we naar buiten
gegaan, de straat op. Het was midden in de nacht. We hadden wel onze
schoenen en sokken aangedaan, alleen Hansje niet, de jongste. Hij was nog
maar vier jaar oud.
Een mevrouw heeft ons toen naar het politiebureau gebracht en daar
kregen we grote glazen melk. Hoe zouden ze aan die melk gekomen zijn? We
mochten die nacht in de cel slapen. De deur bleef open staan.
Ik lig in bed en kan niet meer slapen, de beelden spoken door mijn
hoofd. Ik heb honger en maak een boterham klaar. Ik hoef niet te kotsen,
dus ik moet al flink opgeknapt zijn. Ik ga weer op het bed liggen. De
herinnering aan mijn moeder spookt door mijn kop. Ik was al helemaal
vergeten dat ik ooit een moeder had en nu zie ik juist dit beeld. Zij op
haar zwakst. Wie laat zich ook slaan? Een vrouw moet voor haar kinderen
zorgen in plaats van zich af te laten beulen. Ik ril alsof ik nog steeds
ziek ben. Het hele huis lijkt wel te stinken.
'Mamma', zeg ik. 'Mamma.' Langzaam en bedachtzaam en ik voel me net een
baby'tje. Het geluid van mijn stem klinkt kalmerend, maar tegelijkertijd
heb ik het gevoel alsof er een afgrond geopend wordt. De wanhoop vrees ik
nog meer dan de dood en ik geef niet toe aan het verdriet. Ik lig heel
stil op mijn bed en ik laat geen traan toe. 'Mamma' zeg ik nog een keer,
'Mamma', als om mezelf te tarten. Ik ben zelfs haar naam vergeten; ik wil
die gewoon niet meer weten.
'Pappa' zeg ik. 'Pappa.' Het laatst heb ik alleen zijn stem gehoord,
scheldend en vloekend, vol woede. Pas veel later, toen ik de stank van
bier en jenever weer rook begreep ik pas hoe dronken hij altijd was.
"Pappa, Mamma", zeg ik, om mezelf te plagen. Het lijkt net een
kinderrijmpje; "Pappa, Mamma,... Anna..." Anna, mijn ex. Waarom wou ze ook
een kind? Ze had mij ook als kind mogen hebben. Niet alleen als haar man,
maar ook als haar baby. Wat vond ik het fijn in haar armen, maar kinderen
wil ik niet. Ik wil geen ongeluk in de wereld zetten. Ik heb wel geleerd
om hard te zijn en om niet te klagen. Groots te lachen en te genieten,
maar van binnen vreet de pijn, nog steeds, als een klauwende hand, die
soms aan mijn hart, soms aan mijn maag en soms aan mijn darmen scheurt.
Dat wil je toch niet op een kind overbrengen. Waarom begreep Anna dat
niet. Ze had mij toch. En ik wou ook wel als een klein baby'tje aan haar
tietjes zuigen. Waarom begreep ze me niet. Sinds ze weg is ben ik bang en
voel ik me alleen.
Ik kan niet slapen. Alles lijkt vies en vuil, maar ik heb voel me nog
niet sterk genoeg om ook maar iets op te ruimen, Ik ga de kamer in en ga
op mijn stoel zitten. Ik denk terug aan die tehuisjaren. De leidsters die
voor me zorgden. Ze mochten me wel en wat waren ze lief. Juf Sonja was wel
mijn favoriet. Ze had grote stevige armen, maar me vertroetelen en kussen
als een lief kindje, nee dat deed ze toch niet echt. Alleen ''savonds, als
ze me instopte dan kreeg ik wel eens een dikke kus, terwijl de andere
kinderen om haar riepen om ook ingestopt te worden.
Anna. Ik wou dat ik lekker met mijn hoofd tussen haar borsten mocht
liggen en dat ze me zacht zou strelen. Wat is het leven toch raar. Als ik
wakker ben wil ik eigenlijk alleen maar in de armen van een geliefde
liggen en slapen, heerlijk liggen en slapen, maar ondertussen ben ik wel
bang voor de dood, alsof de dood geen heerlijk liggen en slapen is. Het is
midden in de nacht, maar ik kan niet slapen. Soms zou ik wel een
alcoholist willen zijn. Dan zou ik me steeds vol kunnen zuipen tot ik me
helemaal huilend zou laten gaan. Een en al zelfmedelijden, maar ik ben
gewoon hard en onverschillig.
Als ik toch wakker blijf kan ik net zo goed een kop koffie drinken en
wachten tot het licht wordt. Ik loop naar de keuken en warm de pot met
oude koffie op. De kat loopt om mijn benen. Ik til haar op en houd haar
als een baby'tje in mijn armen. "Mamma", zeg ik, "zeg eens Mamma", maar ze
zegt niets, pas als ik haar weer loslaat zegt ze "Miauw". “Ik wil eten”,
bedoelt ze daarmee. Misschien betekend Mamma wel net zo iets; Mamma, eten,
mamma, liefde, want zonder moeder kunnen we wel, maar zonder liefde kunnen
we niet. "Anna", zeg ik, half zangerig, de 'n' houd ik extra lang aan,
"Anna".
Opeens moet ik huilen; en ik voel me als dat jongetje daarbuiten, in
mijn pyjama, met mijn broertjes aan mijn hand.
nov 2004
ondergoed
Ik moet eens in de twee weken naar het Riagg. Voor straf. Een jaar
geleden ben ik op de lingerieafdeling van de V&D betrapt. Ik had me
heel onopvallend met een rek vol damesondergoed verenigd, maar op het
hoogtepunt liet ik me toch teveel gaan. Een paar dames zagen mij en ze
begonnen meteen te gillen. Zo ben ik toen betrapt. Ik werd meteen door een
paar man van de bewaking naar een kamertje gebracht. Ik kreeg geeneens de
tijd om mijn kleren goed op orde te brengen. Ik moest heel lang in dat
kamertje zitten tot de politie eindelijk kwam. Af en toe ging de deur van
het kamertje open en keek het een of andere leuke grietje naar binnen. Ik
denk echt dat alle verkoopstertjes langs zijn geweest. Ze wilden me
allemaal zien. En dan hoorde ik ze weer lachen en giechelen en het liefst
zou ik helemaal onder het kleine tafeltje in de hoek wegkruipen. Ik
schaamde me zo.
Ik werd door twee vrouwelijke agenten opgehaald. Volgens mij hadden ze
expres twee vrouwen gestuurd. Ik kreeg geeneens handboeien om en liep als
een hondje achter hen aan. En door de hele zaak golfde het gegiechel en
het gelach.
Natuurlijk was ik ook te ver gegaan, maar de rechter was heel mild.
Anderhalf jaar lang moet ik één keer in de twee weken naar het Riagg. Dat
is alles. Ik loop daar nu al een tijd en elke keer moet ik een half uur
met Marjon praten. Volgens mij is ze een psychologe, of misschien is ze
geeneens een psychologe, maar een soort van maatschappelijk werkster, want
veel zinnigs zegt ze niet. Maar ze is best geschikt en ze ziet er leuk
uit. In gedachte zie ik een vrouw altijd in haar ondergoed. Dat is nu
eenmaal mijn afwijking. Nou, die Marjon lijkt me wat leuk in haar
ondergoed. Elke keer als ik voor een gesprek bij haar ben zou ik het
liefst haar trui en haar rok uit trekken, alleen maar om te zien hoe mooi
ze in haar ondergoed is. Zo ben ik nu eenmaal. Ik kan toch moeilijk gaan
doen alsof ik anders ben. En zo heel gek ben ik ook niet, dat heeft Marjon
me wel geleerd. Als je wist wat andere mannen allemaal doen, daar wordt je
niet goed van. Ik ben alleen maar een keer bij de V&D tussen de
lingerie betrapt en dat was het dan.
Marjon is heel christelijk en ze is nog alleen. Ze is een echte
christelijke maagd. Dat zijn wel de mooiste vrouwen die ik ken. Ik zou
zelf ook wel christelijk willen worden, alleen maar om bij Marjon te
liggen. Haar ogen lachen helder en de hele kamer ruikt het fris. Ze lijkt
zich geeneens bewust hoe aantrekkelijk ze is, maar mijn hart klopt me
gewoon in de keel.
Ze zegt dat ik me moet leren uiten. Ik moet zeggen wat ik wil. Contact
leggen. En dan lacht ze tegen me. En wat ik ook zeg, natuurlijk zeg ik
niet wat ik wil, want dat wil ze helemaal niet horen. Toch vind ik het
maar raar. Ik denk dat ik er veel meer aan had als ze voor mij gewoon haar
kleren uitdeed, want ook zonder ondergoed is ze natuurlijk maar wat mooi.
Nu zit ik daar maar met al mijn opgekropte spanning.
"Hoe gaat het met je? ", vraagt ze. Ze heeft een grijsblauwe trui met
een kraagje aan. In mijn verbeelding zie ik haar borsten door de stof
heen. Ze draagt vast een witte beha, denk ik. Smetteloos wit. En een wit
broekje. "Het gaat wel goed", zeg ik. Soms denk ik dat dit het doel van de
therapie is. Ik moet daar maar zitten en rustig doen en dan raak ik
vanzelf genezen. Maar in werkelijkheid voel ik me steeds gekker worden. Ik
droom zelfs van haar. "Hoe is de laatste week gegaan", vraagt ze. "Wel
goed", zeg ik. "Mooi", zegt ze en ze lacht vriendelijk naar me. "Ja, je
bent mooi", denk ik.
Ach en als ik niet bij haar mag liggen, dan wil ik ook wel bij haar
zitten en naar haar kijken. Maar ze voelt zich maar wat ongemakkelijk, als
ik met grote hongerige ogen naar haar staar. "Hoe gaat het met jou", zeg
ik en ik probeer vriendelijk te lachen. "Wel goed", zegt ze. God wat zijn
we al mooi op weg. "Daar ben ik blij om", zeg ik. Ik heb weleens gehoord
dat vrouwen over hun man klagen omdat hij nooit iets zegt, maar Marjon
zegt zelf ook nooit zoveel. Ik zou wel haar man willen zijn. "Ik ben deze
zondag naar de kerk gegaan", verzin ik, Even schiet er een blos over haar
gezicht. Ze kijkt me heel afwerend aan. Ze vind me veel te intiem. "Ik
vond er niet zo veel aan, er hangt ook zo'n rare lucht in de kerk." Nu
lacht ze weer en knikt me bemoedigend toe. "Ik heb daarna een lange
wandeling gemaakt." Wat ik zeg doet er helemaal niet toe, als ik maar wat
zeg tot het halve uur vol is. Eerst kreeg ik ook medicijnen mee. Ze geven
je altijd medicijnen mee. Maar ik heb ze allemaal meteen door de wc
gespoeld. Dat is het beste.
Het is toch ook raar dat ik moet leren praten. Ik zie me al tegen een
meisje vertellen dat ik tussen de rekken in de V&D betrapt ben. Dan
rent ze gillend weg. Ik moet juist leren zwijgen. Nou, en dat kan ik wel.
Mijn probleem is immers dat ik niet praten kan, dus het zwijgen zal wel
lukken.
Drie weken geleden heb ik een kado'tje voor Marjon gekocht. Bij Livera
heb ik een setje ondergoed voor haar gekocht. Niets bijzonders, een heel
gewone beha en een broekje. Ik wil niet te brutaal overkomen. Toch heb ik
ook een paar sokken gekocht. Rode sokken. Het meisje aan de kassa pakte
het netjes in. Natuurlijk is het een kado'tjes, dat begreep ze zo ook wel,
al heb je ook mannen die het voor zichzelf kopen. Daar ben ik natuurlijk
ook wel toe instaat, maar ik wil nu ook een inhoud bij het ondergoed. Ik
heb er een sticker opgeplakt en er 'voor Marjon' op geschreven. Ik wist
precies wat ik zou zegen, of beter gezegd, wat ik wou zeggen, want ik zag
me al helemaal dichtklappen.
'sNachts, als ik in mijn slaap van haar droom, dan voel ik zelfs haar
lichaam naast me. Haar kussen lijken helemaal echt, maar dan schrik ik
altijd wakker en voel ik me alleen met mijn verlangen. Natuurlijk moet ik
daar wat aan doen. In gedachten zie ik de kledingrekken in de C&A, dat
lijkt me toch niet de plaats om een vriendin te vinden. Heb ik me niet
goed gehouden in Livera, daar tussen al die stapels ondergoed en al die
winkelende vrouwen om me heen. Niemand lachte en iedereen vond me maar wat
normaal. Dus nu moet ik toch wel genezen zijn.
De vorige keer dat ik op bezoek was had ik het pakje ook al bij me,
maar ik durfde het niet te geven. Maar ik droom nu bijna elke nacht van
haar. Als ik met haar praat dan lacht ze heel lief tegen mij. Soms moet ze
zelfs om mijn grappen lachen. Ik moet maar dapper zijn.
"Ik heb een kado'tje voor je." Ik houd het pakje in mijn uitgestrekte
hand. Ze kijkt me afwijzend aan. "Ik weet niet of ik dat wel aan kan
nemen", zegt ze. "Voor je verjaardag, ik hoorde dat je jarig was." Ze
aarzelt en pakt het dan aan. Ze legt het op de tafel voor zich neer.
Ik had me al voorgesteld hoe ze het pakje voorzichtig open zou maken.
En dan zou ze blij naar me lachen en me met een dikke kus bedanken: "O wat
mooi, en in mijn favoriete kleur!" Later als we elkaar beter zouden
kennen, dan zou ze het ondergoed voor mij aantrekken, en ik zou mogen zien
hoe mooi het zat. En daarna zou zij mijn kado'tje zijn.
"Pak je het niet uit?" Met haar lange slanke vingers maakt ze het pakje
open. Heel zorgvuldig, zonder te scheuren, precies zoals ik me voorgesteld
heb. Ze vouwt het papier open, maar dan lijkt het wel alsof ze zit te
kokhalzen. Ze kijkt me aan, met een geforceerde glimlach op haar gezicht.
Volgens mij heb ik iets verkeerd gedaan, maar wat? "Vind je het mooi?" ,
vraag ik, maar ik weet al dat de rest van mijn leven zonder haar zal zijn.
Zal ik nu ook geen gesprekken meer met haar mogen voeren? Misschien zou
dat ook wel beter zijn. Ze kijkt me aan. Het pakje is op de vloer
gevallen. Ze zegt niets. Een glimlach op haar gezicht geplakt en haar ogen
branden vol woede. Misschien denkt ze wel dat ik het gestolen heb. "Ik heb
het niet gestolen, ik heb het gekocht, ik heb het zelf gekocht." Ze zou
toch trots op me moeten zijn. Blij dat ik het voor haar durf te kopen.
Waarom houd ze niet van mij? Ik hou toch ook van haar. "Vind je het niet
mooi? Ik dacht dat het je lievelingskleur was." Ze zit daar maar. Als
versteend. De glimlach op haar gezicht lijkt steeds meer een rare grijns.
Ze staat op en loopt naar de deur. "Ik ben zo weer terug", zegt ze.
Ik ben helemaal geschrokken. Dit had ik niet verwacht. Dacht aan haar
armen om mijn hals, haar lippen op mijn mond, en nu voel ik me weer als in
die politiecel. Ik kijk naar het open pakje op de grond. Het ondergoed
glanst me tegemoet. Smetteloos wit. Het wordt het me opeens teveel. Ik ga
staan en maak mijn broek open en laat me gaan.
nov 2004
(bron is een berichtje uit de krant, waarin stond dat een
man in de V&D op de lingerie afdeling betrapt was omdat hij wel heel
opgewonden geraakt was)
| |